.... zeldzaam, in voedselarme plassen.
Bij het raadplegen van veldgidsen, determinatietabellen en andere literatuur over de
flora en fauna van de sloot, vinden we bij elke beschreven soort vaak aanduidingen over de
verspreiding. Voorbeelden: "niet algemeen", "zeer zeldzaam in
rivieren", "verbreid". Maar wat betékent dat nou precies? Dit
artikeltje kan die vraag niet beantwoorden, maar is bedoeld om de genoemde aanduidingen te
relateren aan een aantal feiten.
1) Eenduidigheid. Uit de aangehaalde voorbeelden blijkt al dat de aanduidingen
niet eenduidig zijn en verschillen per schrijver. De aanduiding kan heel globaal
zijn: "Zeldzaam.", of meer in detail uitgewerkt: "In Nederland vrij
algemeen en talrijk; vooral op laagveen, aan vennen en verlandende plekken. Ontbreekt in de
kustgebieden.". Het tweede voorbeeld geeft uiteraard veel meer informatie over waar
we de soort zouden kunnen vinden. Daarnaast zien we vaak kwantitatieve verschillen: een
soort kan door de ene schrijver als zeldzaam, door een andere als algemeen beschreven
worden.
2) Afhankelijk van de waarnemer. Op dit feit moeten we dieper ingaan. Om een soort
te kunnen vaststellen, moet je hem zien. Neem als voorbeeld koeien. Die zijn heel
gemakkelijk te zien en te tellen. Als er een bijzondere koe tussen zit, is dat snel kenbaar.
Maar neem dan herten, waarvan de meeste soorten ook niet klein zijn. Het zien en tellen is
hier veel moeilijker: de wilde exemplaren zijn meestal verborgen in het woud of het
nachtelijk duister. In 1992 is pas de Saola ontdekt, een tot dan onbekende
rundersoort, die eerst voor een antilope werd gehouden.
Die (on)zichtbaarheid speelt voor de, vaak microscopisch kleine, dieren in de sloot een nog
grotere rol. Er zijn in Nederland ontelbare wateren, van weidse meren tot vol-geregende
wielsporen. In al die wateren leven organismen. Het is onmogelijk op één moment zichtbaar te
kunnen maken welke soorten en hoeveel daarvan in al dat water verborgen zijn. Dit wordt nog
bemoeilijkt door het feit dat het water vaak wat troebel is en de grootste soortenrijkdom
vaak in dicht begroeide sloten en plassen te vinden is. En daarom berusten de
verspreidingsgevens bijna nooit op werkelijke aanwezige aantallen, maar voornamelijk op de
een combinatie van factoren die ik in de regel hieronder probeer samen te vatten:
Iemand -
ziet - in een vangst - op een bepaald tijdstip - op een bepaalde plaats - een
soort.
Deze zin nemen we nu per onderdeel onder de loep.
2a) Waarnemer.
Veel hangt af van de waarnemer(s).
- Belangstelling. Een waarnemer moet geïnteresseerd zijn in de wereld van sloot
en plas. Deze interesse kan op verschillende manieren ontstaan zijn: door
"slootjescheppen" als kind, door het zien van een slootaquarium, of turen in een
mooie heldere vijver. Boeken en plaatjes kunnen een stimulerend effect hebben, evenals een
biologieles (slootexcursie). Verder kan er een puur professionele noodzaak zijn, zoals de
analyse van de waterkwaliteit.
-
- Kennis en ervaring. Zo heb ik zelf diverse soorten gevonden omdat ik, door te
lezen, geleerd heb in wat voor watertypes bepaalde soorten te vinden zijn. Als ik ze een
eerste keer vond wist ik ook vaak direkt wat ik gevonden had, dankzij de literatuur.
Ervaring maakt verder dat de soorten sneller herkend worden (maar brengt het gevaar mee
dat een afwijkende soort door "routineblindheid" voor een bekende wordt
aangezien). Uitwisselen van ervaring met andere onderzoekers is een positieve factor.
- Gedrevenheid en toewijding. Wat zware woorden, maar ik kan geen betere
vertaling vinden voor commitment. In mijn ervaring maakt deze commitment, samen met
kennis en ervaring, dat je een soort kunt vinden. Zie ook het detailplaatje uit de
Entomologische Berichten hierbij. Je moet er voor gaan. (Natuurlijk is het
niet de bedoeling alleen maar een "soortenjager" te worden!) Dezelfde
toewijding, bij mij helaas lang niet elke dag aanwezig, was nodig om de foto's te
maken op deze website. Dat de lichamelijke gesteldheid een belangrijke factor is voor de
gedrevenheid zal duidelijk zijn.
- Actieradius. Omdat soorten vaak alleen in een bepaald gebied voorkomen (b.v.
westelijk Nederland) kan een waarnemer die beperkt is tot een ander gebied, een soort
onterecht als zeldzaam kenmerken. Zo twijfelde ik sterk bij de determinatie van een aantal
watermijten omdat deze in Besseling (1964) als zeer zeldzaam werden beschreven. Maar in de
Watermijtenatlas voor Nederland (Smit, H. & Van Der Hammen, H. 2000) is te lezen dat
Besseling in een beperkt gebied verzamelde. Diezelfde Watermijtenatlas is ook een
voorbeeld van het effect van literatuur op de interesse voor een diergroep: na het
uitkomen ervan zijn veel meldingen binnengekomen over zeldzame en zelfs voor Nederland
nieuwe soorten watermijten (Smit et al., 2003, 2006, 2008). In de laatste versie zijn er
weer een aantal soorten bijgekomen en bleken opnieuw een aantal soorten helemaal niet zo
zeldzaam te zijn.
- Beschikbare tijd. Het zal duidelijk zijn dat bij meer onderzoek er meer
gegevens beschikbaar zijn. Bovendien moet de waarnemer tijd vinden voor publicatie.
- Selectiviteit. Elke waarnemer heeft een al of niet onbewuste voorkeur voor
bepaalde watertypes, voor specifieke plekken in het water, én voor bepaalde soorten.
Voorbeeld: "Liever naar een mooie heldere sloot, en daar liever niet al die stinkende
bodemdrab. En die bloedzuigers... dat geloof ik wel". Dit zal onvermijdelijk effekt
hebben op de gegevens. Ook daarom is het goed, met meer onderzoekers tegelijk
veldonderzoek te doen.
- Alertheid. Ik bedoel hiermee vooral een "scherp oog". Niet elke
waarnemer heeft een echt "jagersoog" (mijn eigen indruk is, dat studeren geen
gunstig effect heeft). Het kan getraind worden, door vaak en goed kijken, maar sommige
mensen hebben dit van nature. Met een groep zijn er meer ogen, mensen gingen in de
prehistorie niet voor niets vaak in groepen op jacht.
2b) Waarneming
door boven beschreven waarnemer.
- Waarnemen vóór het vangen. In de zin boven staat: vangst, maar waarnemen
kan ook vaak zonder iets fysiek te vangen, zoals: een vogel "vangen" in je
verrekijker, telelens, of gewoon met je ogen. Spotten zoals dat tegenwoordig vaak
genoemd wordt. Voor het overgrote deel van de bijdragen op waarneming.nl was vangen niet nodig. En ook bij de sloot
kunnen we zonder net al veel zien! De grote waarnemer Wesenberg Lund zat uren aan de
waterkant, of in zijn roeibootje. En net als hij, kunnen we op die manier al veel zien en
beleven - alleen op deze manier kunnen we begrip krijgen voor de natuurlijke situatie en
leefwijze van alles wat in sloot en plas leeft. Daarbij kan het een aangename bezigheid
zijn, die onvergetelijke herinneringen oplevert. Romantiek terzijde, ook als we gaan
inventariseren met het schepnet, kan tevoren even rondkijken over het oppervlak en de
direkte omgeving van de sloot, nuttige informatie opleveren. Op de oever(planten) kunnen
allerlei insecten zitten. Met een simpele verrekijker kunnen we planten en vliegende
libellen dichterbij halen. Is de sloot helder, zien we dan misschien soorten die we niet
in het net krijgen. Sommige natuurfotografen gaan verder en duiken onder water om op die
manier vaak prachtige waarnemingen vast te leggen.
- Wijze van waarnemen.Het zal duidelijk zijn, dat bij het waarnemen vóór het
vangen, er (individuele) verschillen zullen zijn in de manier waarop er wordt gezocht en
gekeken. Worden er bijvoorbeeld planten opzij geduwd, in de modder geroerd, op de oever
gestampt? Maar ook ná het vangen, met een net bijvoorbeeld, zijn er verschillende
mogelijkheden: Wordt er alleen in het net zelf gekeken,wordt de vangst in een wit bakje
gedaan, of in een klein aquarium? Wordt een loep gebruikt of zelfs een microscoop? De
planten, zijn die ook overgebracht en uitgespoeld of uit elkaar geduwd? Zit er veel modder
bij de vangst? Vooral bij het vinden van kleine organismen kunnen deze zaken een groot
verschil maken.
2c) Vangst.
2d) Tijdstip.
- Seizoen
- Uur van de dag
- Weersomstandigheden
2e) Locatie.
- Geographie
- Watertype en omgeving
- Welke plek in het onderzochte water object
2f) Soort.
- Maskering door grote aantallen van een andere soort
- Maskering door bekende soorten
LITERATUUR
Besseling, A. J. (1964). De Nederlandse watermijten (Hydrachnella Latreille 1802).
Amsterdam. Monographieën van de Nederlandse Entomologische Vereeniging No. 1
Smit, H. & Van Der Hammen, H. (2000). Atlas van de Nederlandse watermijten (Acari:
Hydrachnidia). Nederlandse Faunistische Mededelingen,13, 272pp. Opgehaald 23 juni
2010, van http://www.repository.naturalis.nl/document/45797
Smit, H., van Maanen, B.,van den Hoek, T.H., & Wiggers, R., Knol, B. (2003). New
records of rare water mites from the Netherlands (Acari: Hydrachnidia). Nederlandse
Faunistische Mededelingen, 25-2003, 123-135. Opgehaald van http://www.repository.naturalis.nl/document/46363
Smit, H., van den Hoek, T.H., & Wiggers, R. (2006). Nieuwe vondsten van watermijten
in Nederland (Acari: Hydrachnidia). Nederlandse Faunistische Mededelingen, 25-2006,
33-38. Opgehaald van http://www.repository.naturalis.nl/document/159674
Smit, H., Hop, H., & Munts, R. (2008). Twee soorten watermijten nieuw voor de
Nederlandse fauna, alsmede nieuwe vondsten van zeldzame soorten (Acari: Hydrachnidia)
Nederlandse Faunistische Mededelingen, 28-2008, 41-47. Opgehaald van http://www.repository.naturalis.nl/document/159615