DE SCHAATSENRIJDER IS DE BEKENDSTE WATERWANTS. Bijna
iedereen die op een mooie lentedag aan een vijver of slootkant zit krijgt er één of meer op
het water te zien. Ze staan daar in losse groepjes, soms schijnbaar stil luierend in de zon
en alleen even bewegend als een zoel briesje ze van hun plaats dreigt te blazen, maar ook
vaak actief rennend en doorglijdend als echte schaatsenrijders. Van april tot in oktober
zijn ze overal waar een beetje water is te vinden: op slootjes, plassen in weilanden, randen
van meren en op de kleinste tuinvijvertjes. Ze komen ook op stromend water voor, moeten daar
wel voortdurend roeien om niet weggespoeld te worden. Wordt de stroming te sterk, dan gaan
ze naar de rustiger bochten en kanten. Op snelle stroompjes wordt hun plaats ingenomen door
beeklopers. Op hoge golven gedijen de schaatsenrijders ook niet. Daarom zijn ze nooit ver
van de oever, hoewel enkele grotere soorten zich wel verder op het open water wagen. Er zijn
dagen met veel activiteit: ze sprinten dan op elkaar af, worstelen even, draaien soms op hun
rug of springen tot tien centimeter omhoog zonder in het water te zakken! Ook rennen ze soms
met een aantal sprongen pijlsnel weg.Het is verleidelijk de snelheid van deze insecten in
onze dimensies om te zetten: in een seconde speert een 1,5 cm grote schaatsenrijder
gemakkelijk een meter weg. Voor een mens van 1,5 meter zou dat dus 100 meter in een seconde
zijn, oftewel 360 kilometer per uur - en dat lopend over water! De voortbeweging komt van de
gespreide middenpoten, de achterpoten dienen meer als roer, de voorpoten voor het grijpen
van hun buit.
Schaatsenrijders zijn de microhyena's van de waterspiegel.Hier zijn ze in hun
element, terwijl talloze kleine insecten, die op dat zelfde oppervlak zijn gevallen,
reddeloos verloren zijn. Als de schaatsende jagers met hun bolle oogjes de hulpeloos
spartelende prooien zien, vallen ze onmiddellijk aan en zuigen de slachtoffers uit. Soms met
een hele troep tegelijk, zoals op de foto rechts waar zeven exemplaren een gezamenlijk maal
hebben aan een vlieg.
Maar meestal gaat er eentje alleen mee van door, de vangst voor zich uit sleeënd, weg
van eventuele profiteurs. En er
is behoorlijk concurrentie: naast collega
schaatsenrijders halen ook draaitorren en bootsmannetjes hun prooi van de oppervlakte. De
schaatsenrijders hebben een echte wantsenkop zoals links te zien is: smal, met bolle oogjes,
lange voelsprieten en de voor wantsen typerende snavel (
proboscis), gevormd door de
tot een priemvormige zuigsnuit vergroeide monddelen. De vlijmscherpe binnenste monddelen
lopen verder in het lichaam door en kunnen dan ook verder uitgestoken woren. Grotere prooien
benaderen ze voorzichtig, prikken er even in en als er teveel gesparteld wordt, springen ze
even op een vals eerbiedige afstand om hun tijd af te wachten. Soms hapt een vis of
salamander dan in één keer hun feestmaal weg... Ook de schaatsenrijder zelf moet soms
oppassen niet door een vis gepakt te worden. Ze rennen dan met hoge sprongen heel snel een
eind verderop en ontkomen op die manier meestal.
Het bljft verbazend dat insecten en spinnen over het water kunnen lopen, maar de
schaatsenrijder spant de kroon met zijn snelle manoeuvres en hoge sprongen. Duidelijk is te
zien hoe het oppervlak als een taai vlies in kuiltjes wordt gedrukt, maar niet breekt. Een
klassiek schoolvoorbeeld voor de oppervlaktespanning van water.
Er is vanzelfsprekend veel onderzoek gedaan naar dit geheim van de schaatsenrijder. Op
het web is er veel over te vinden. Het lichaam en de poten hebben een waterafstotend
haarkleed. De haren zelf hebben een sterk geplooide microstructuur, die lucht vasthoudt.
Bovendien zijn ze voorzien van een waslaagje. Hierdoor is de zogenaamde contacthoek voor
water groot, wat betekent dat ze sterk waterafstotend zijn. Meer over de contacthoek en de
oppervlaktespanning op de pagina over het wateroppervlak. Zie ook de links onderaan de
pagina voor andere websites over dit onderwerp. Schaatsenrijders mogen niet in het water
zakken, ze kunnen niet duiken zoals de
beekloper. Dus zijn ze
voortdurend bezig met het poetsen van hun haarkleed om hun drijfvermogen optimaal te houden.
Het water waarop ze leven mag niet vervuild zijn met stoffen die de oppervlaktespanning
verlagen, zoals bijvoorbeeld afwasmiddelen. Tuinvijvers voldoen prima als leefmilieu en daar
kun je deze leuke en interessante dieren goed observeren. Ook op het water van een niet te
klein aquarium kunnen ze uitstekend een paar dagen gehouden worden, al moet je oppassen dat
ze niet uit de bak springen, niet te hoog vullen dus, of een dekglas gebruiken. Als je ze
moet vervoeren, doe dat dan NIET in een klotsende pot water, ze verdrinken onherroepelijk.
Gebruik een doosje of geventileerd plastic bakje met wat vochtige plantjes. Dit geldt
trouwens voor de meeste waterinsecten - ze hebben geen kieuwen.
klik een plaatje voor een vergroting
Hier nog twee plaatjes van schaatsenrijders. De linker is een wat grotere soort,
misschien Gerris najas. De rechter is een kleinere soort, Gerris lacustris? Let op
het verschil in vleugellengte. Dit is niet zozeer een verschil tussen de soorten, de
individuen van één en dezelfde soort hebben ook vaak verschillende vleugellengten. Dit
verschijnsel komt bij wantsen meer voor. Naar de lengte van de
ptera (vleugel)
onderscheidt men
aptere exemplaren zonder vleugels,
microptere met hele kleine
vleugels,
brachyptere met korte en
macroptere met vleugels van volle lengte.
Volgende pagina:
de voortplanting van
de schaatsenrijder.