De onderkant van deze watermijt laat een aantal bijzondere kenmerken zien. De epimeren zijn vergroeid, met elkaar en met het buikpantser. Het beeld lijkt veel op dat van Lebertia soorten. Eigenlijk zijn alleen de eerste epimeren nog goed te onderscheiden.

De eerste epimeren (zie links, rood) zijn nagenoeg naadloos met elkaar vergroeid en vormen de bocht om het maxillairorgaan (de palpen en de "zuigsnuit"). Ze hebben ver vooruit stekende punten.

De tweede epimeren (geel) zijn vergroeid met de derde (oranje). Op de foto boven is links de korte naad te zien die de scheiding tussen de tweede en de derde aanduidt. De combi eerste/tweede epimeren liggen middenin tegen elkaar met een duidelijke naad tegen elkaar. Deze naad loopt naar achteren door tot aan het genitaal. De lengte verschilt bij het mannetje en het vrouwtje (Besseling, 1963).De naad vormt samen met de naad tussen de eerste en tweede epimeren een Y.

De vierde epimeren (groen) zijn niet of nauwelijks te onderscheiden van de derde.

Het genitaal (blauw) heeft twee beweegbare kleppen. Hieronder liggen een aantal nappen, die hier niet zichtbaar zijn. Het genitaal is wat ovaal en is ongeveer 150 µm lang. Dat wijst erop dat dit een mannelijke exemplaar is, ook omdat de lengte van de middennnaad tussen de tweede epimeren ongeveer 70 µm is (Gerecke, 2010 p. 194).

Het wat onduidelijke plaatje hierboven geeft een zijzicht van de palpen. Ze zijn op het maxillair orgaan ingeplant en lopen dan omhoog en in een sterke kromming naar beneden en naar achteren.

Links het maxillair orgaan van onderen (microscoop). Het rostrum is slank. De palpuiteinden (P5) zijn spits, de bredere bovenste leden zijn uit focus en daardoor niet zichtbaar. Op de opname hierboven zijn enkele borstels zichtbaar op o.a. de scheiding tussen de eerste en tweede epimeren.