De duikerwants zou zijn naam niet gekregen hebben zonder deze machtige roeispanen, die door hun bouw en bewegingstechniek topprestaties leveren in efficiente voortstuwing. De onderdelen zijn sterk omgevormd om dat doel te bereiken en zijn daardoor minder geschikt voor lopen of kruipen. De geledingen van de voet (tarsus), die bij de meeste insectenpoten duidelijk aanwezig zijn, zijn hier vergroeid tot een breed en vlak roeiblad, wat uit twee nauw verbonden delen bestaat (hier niet zichtbaar). Twee brede haarzomen maken van dit roeiblad een soort vogelveer, met dit verschil: de zomen kunnen naar achteren scharnieren waardoor de oppervlakte van het blad kleiner wordt. Als de duikerwants een roeislag maakt, staan de haren wijd uit, waardoor het werkend oppervlak het grootst, en daarmee de stuwkracht maximaal is. Bij de terugslag klappen de haarzomen in en is het oppervlak, wat nu remmend werkt, minimaal. Het scheenbeen (tibia) is ook verbreed en voorzien van buigzame haren, zodat het meewerkt in de voortstuwing. Verder zitten er flinke doorns op deze leden, waardoor de poten als een soort staalborstels gebruikt kunnen worden om aanslag en parasieten weg te poetsen. De veervormige voet van de achterpoot wordt ook gebruikt om de ademluchtbel te kneden, meer daarover op de pagina over de levenswijze.
Op de onderste afbeelding een montage van microscoopfoto's van een achterpoot van een Corixasoort. De verschillende onderdelen zijn aangegeven. Door op de foto te klikken wordt een vergroting weergegeven op een nieuwe pagina, klikken op de kleine foto rechts toont een detailvergroting. (Beide pagina's zijn ±100kb groot!)
Op de volgende pagina: bouw, achterlijf